Maandag 1 oktober 2018, eerste discussie op de Universitas Sulawesi Berat (USB, West-Sulawesi). ‘s Middags een gesprek met een veteraan en een comite dat de lokale geschiedenis behartigt. In de namiddag een intiem gesprek met ooggetuige Pak Adam in dessa Segeri.
De voorzitter van de USB heet me welkom. Deze universiteit is erg jong, pas 7 jaar oud, 6000 studenten, studierichtingen techniek, visserij, politiek. Ik open steeds met maatwerk: ‘Hadirin yang terhormat, wakil rector, kepala program sejarah, para pojabat, docen, mahasiswa (studenten).
De zaal is 75% gevuld, er is vrij veel achtergrondruis. Gelukkig is de geluidsinstallatie goed. Ik besteed meer aandacht aan feiten en minder aan mijn emoties. Extra aandacht voor 1 februari 1947, de gebeurtenissen in Galoeng Lombok.
De tweede spreker opent kraakhelder: the book is good, een Nederlands perspectief is nuttig. De officiële versie van het aantal doden is 40000, maar het zou goed zijn het hier eens over te hebben, zo legt hij aan de zaal uit. In West-Sulawesi zijn de doden geteld en dit kwam op 676. Er zijn diverse researchers die hebben getracht het hoge getal te verifiëren. Toen de vice-president van Indonesië het getal openlijk betwijfelde, moest hij zijn twijfels publiekelijk intrekken onder druk van veteranen in Makassar en West-Sulawesi. Ik ben verrast door de openheid van de spreker.
In de zaal wordt er gereageerd door een iemand in een uniform, later blijkt hij een regionale overheidsfunctionaris te zijn van het Makunda-district. Met verhoogd stemgeluid zegt hij: Hoe kan het zijn dat in dit boek onze vrijheidsstrijders worden benoemd als terroristen? Er is even wat onbegrip, maar dat komt omdat de man in een lokaal dialect praat. Mijn co-referent gaat staan en neemt rustig het woord. Hij spreekt vrij lang. De geschiedenis, zo zegt hij, is behoorlijk veelkleurig. Er waren zeer veel actoren, organisaties en verenigingen. Bovendien is er ook nog het aspect dat Nederland de strijd als een bijna binnenlandse aangelegenheid beschouwde. Daar komt nog bij dat de jonge vechters, aan beide zijden, trots waren en dachten het goede te doen. Door de trauma’s is er aan Indonesische zijde later nooit meer over gesproken. Er zijn ook mythe in de wereld gekomen, zoals over Westerling, die vrouwen en babies gedood zou hebben. Dat heeft hij niet gedaan. Het wordt tijd dat wij, in Indonesie, intern kritisch kijken naar onze eigen geschiedenis. Er hebben al wel enkele historici kritisch over de eigen Indonesische geschiedenis geschreven, maar niet iedereen kon hun werk lezen, omdat ze niet in de nationale eenheidsstaat schreven.
Dan noemt spreker Vrouwe Depoe, Ibu Depoe. Gisterenavond veerde deze spreker nog op toen ik meldde dat ik Depoe ken uit de inlichtingenrapporten. Ze was een mooi, jong Indonesisch meisje waarvan hier het verhaal rondgaat dat zij met een handgranaat in de hand op Nederlanders afliep en zichzelf opblies. De spreker vervolgt: toen Westerling naar Sulawesi kwam, had hij een lijst met mensen die gedood moesten worden. Depoe was niet op die lijst, en zat destijds in de gevangenis in Madjene. Depoe was de leidster van een verzetsbeweging die lokaal een zeer sterke positie had: de KRIS-MOEDA, sterk gelieerd aan de beweging GAPRI 5-3-1. Maar Ibu Depoe komt niet voor in de lijst van nationale helden, naar haar zijn geen straten genoemd. Terwijl ze wel het verzet in de regio Mandar leidde.
In de zaal opstaan verschillende eilandjes van uiterste concentratie. Links vooraan zat een groep meisjes, rechts achteraan twee jongens, die ik, alle selfies met duimen omhoog ten spijt, per se wil spreken. Waarom hebben ze alles opgenomen met hun smartphone? Ik spreek ze voorzichtig aan, ze willen het boek graag kopen maar gebaren dat dit ‘lastig’ is. Ze komen uit de kampong Baroega, die een belangrijke rol speelt in het verhaal, als de bewoners uit Baroega op het nippertje ontkomen aan een slachtpartij.
We gaan met onze tijdmachine terug naar het open grasveld van Galoeng Lombok, 1 februari 1947, rond half twaalf in de ochtend. De zon brandt loodrechte stralen op het open veld, de tanah lampung. Mensen zitten in rijen van vijf breed al uren op het gras. Onderluitenant Vermeulen loopt zwaaiend met zijn pistool over het grasveld, er zijn al zeker 50 executies verricht. Kort daarvoor zijn drie DST-ers vermoord en door Vermeulen persoonlijk in de kampongs Talolo en Segeri aantroffen. Hij schreeuwt: Waar zijn de mannen van Baroe? Net als hij iemand dreigt dood te schieten, schreeuwt de imam van Baroega: wij zijn van kampong Baroega!! De mannen van kampong Baroe zitten ergens anders!!
Terug in de zaal. Twee stevig gebouwde landjongens, Muhammed Amin en Shafiuddin, gaan voorzichtig met mij in gesprek. Ja, ze praten er nog geregeld over in hun familie. Ze spreken geen woord Engels, en buigen beleefd als ik ze een boek geef. Als ik aan de militairen refereer als ‘Westerling troops’ vermeld een willekeurige omstander: Westerling was never in Madjene, it was KNIL and Vermeulen, but Westerling was blamed for it.’ Deze terechte verbetering van mijn verspreking toont aan dat de historische gelaagdheid al lang voor mijn komst hier in het Indonesische verhaal zijn intrede heeft gedaan.
De discussie loopt anderhalf uur uit. Daarna vinden er nog gesprekken plaats, en een serie selfies. Ik vraag me sterk af hoe ik er op die selfies uit zie, waarschijnlijk met gestoofd gezicht en geknepen ogen.
We gaan naar het hotel waar het lokale comite bestaande uit elf historici en belanghebbende sociaal invloedrijke personen haar opwachting maakt. Hoofdgast is veteraan H. Abdul Murad B. Een veerkrachtige, schitterende man. In 20 minuten zet ik mijn boek uiteen. Dan neemt de voorzitter van het comité het woord. Men zegt verheugd te zijn dat dit verhaal nu is opgeschreven vanuit het Nederlandse perspectief: You are very brave and will be treated like a Mandarese. Allen lachen, het is leuk bedoeld, maar het is ook gemeend. Veteraan Abdel vertelt levendig hoe het was. De vertaling blijft wat achter, en dat ligt niet aan de inzet van mijn trouwe redacteur Andre, die driftig noties zit te maken. Het gezelschap buitelt over de feiten en discussies over details. De voorzitter van het comité nodigt me uit om op 1 februari 2019 aanwezig te zijn bij de jaarlijkse herdenking van Galoeng Lombok.
Op mijn vraag wat men nu verwacht van Nederland volgt geen expliciet antwoord. Ik krijg de indruk dat men daar helemaal niet zo’n uitgesproken beeld van heeft en dat dit gezelschap gewoon erover praten veel prettiger vindt. Ik bedenk me dat het woord excuses na bijna anderhalve week intensieve gesprekken niet is gevallen. Het gesprek wordt beeindigd, ik word meermalen bedankt en we gaan per auto naar GaloengLombok, de plek van het Nederlandse My Lai 4.
We nemen vanaf de hoofdweg bij madjene een afslag en rijden de dessa binnen, terwijl Andre vertelt dat het woord ‘kampong’ in de omgeving van Jakarta wordt gebruikt, terwijl in de rest van Indonesie deze woongebieden ‘dessa’s’ worden genoemd. Aan weerszijden van de weg staan huizen op verhogingen, zeer veel groen, veel kinderen,. Brommers ontwijkend zigzaggend de gaten in de weg. Een jongen van misschien 10 jaar rijdt op een crossmotor langs, een machete slingers aan zijn heup, meisjes kijken hem na. We zijn zes kilometer boven Madjene, er zijn soms lastige stukken in de weg. We stoppen bij het monument dat ik alleen ken van de televisie. Regisseur Erik Willems was hier destijds en maakte hier zijn schitterende tweeluik over de Zuid-Celebesaffaire.
Het is een vreemde, stille plek. Het terrein is duidelijk in veel slechtere staat dan 12 jaar geleden. Palmbomen proberen de plek iets besloten te geven, maar dat lukt niet. Er zit een soort naaktheid in deze plek, alsof hier niets wil groeien. De grond is extreem droog. Hier hebben de mitrailleurs staan ratelen, hier hebben de lijken opgestapeld gelegen, hier plaatste Baptist Vermeulen, de ruimhartig voor verzetswerk onderscheiden oorlogsheld, zijn pistool tegen het hoofd van de Pabitja van Baroe, en drukte af, omdat hij de man ervan verdacht een Japanner in zijn woning te hebben gehuisvest. Hier heeft een vreemd groepje van ongeveer negen mannen van het DST samen met afsluitingstroepen van het KNIL de gemeenschap tot de enkels in het bloed gezet. Kleine kinderen, die in de groepen bij de vrouwen waren gezet, mochten het allemaal aanschouwen. Bij een massaal op de vlucht slaan van duizend mensen zal met mitrailleurs door KNIL en het DST op de mensen worden geschoten. Hier zal, nadat de mitrailleurs zijn gestopt, iemand roepen: Wie nog leeft die moet opstaan! Hier zal kapitein Doedens 364 lijken tellen. Hierna zal de assistent-resident van Madjene schrijven dat na deze actie de stad Madjene zich ontspant, waarmee hij lijkt te zeggen dat de actie effectief was.
Wie zich niet ontspant, ook niet 72 jaar later, is Pak Adam, de negen jaar is als hij op het veld zit. We bezoeken hem in zijn huis in kampong Segeri. Van die 115 mannen uit die kampong worden die dag 75 doodgeschoten, deels door executie, deels in de vlucht. Adam is vitaal, en vrolijk. Hij leeft alleen, heeft ook geen kinderen. Hij spreekt geen Bahasa Indonesia, maar Mandarees. Mevrouw Herlina en haar man Idris beheersen dit dialect en elke vertaling moet twee keer plaatsvinden.
Zijn beide ouders worden voor zijn ogen doodgeschoten. Zijn tante houdt daarop zijn ogen dicht. Met zijn tante vlucht hij de bergen in, maar het leger maakt bekend dat iedereen naar de kampong moet terugkomen omdat anders het leger in de bergen naar de mensen zal komen zoeken. Maar er is niets om in terug te keren, want de kampong is door datzelfde leger in brand gestoken. Adam en zijn tante keren toch terug, en verblijven bij familie. Adam denkt er nog zeer veel aan.
Ik vraag hem wat hij van Nederland verwacht. Hij legt uit dat zijn naam en verhaal onderdeel uitmaakt van een brief aan de Nederlandse ambassade waarin voor meerdere personen tegelijk een compensatie is aangevraagd. De brief is door de ambassade beantwoord met het bericht dat voor elk individueel persoon een aparte aanvraag moet worden ingediend (hoeveel Hollandser kan je het krijgen). Hij vraagt me of ik kan helpen bij het vertalen van die brief naar het Nederlands, zodat de Nederlandse ambassade de brief goed kan lezen. Ik zeg toe te zullen doen wat ik kan om de behandeling van de brief te bespoedigen.
Pak Adam nodigt mij uit te blijven logeren. Ik beloof dit bij mijn volgende bezoek aan Indonesie te doen.
Tijdens ons gesprek is het zwart van de nacht de kampong binnengestoormd. Geluidloze individuen hebben zich onder en rond het huis verzameld. We nemen afscheid. Ik hoop de man in het voorjaar terug te zien en vraag me af wat ik voor hem kan doen. Het comité heeft de voor Indonesische begrippen grote som geld die ik voor de lezing ontvang van mijn retour gekregen en aan Pak Adam geschonken).
Ik heb altijd sterk vastgehouden aan mijn onafhankelijkheid als onderzoekende zoon van mijn vader. Ik heb me nooit met de rechtszaken ingelaten. Met het beeld van Aadam voor ogen bedenk ik mij wat mijn vader hierover gezegd zou hebben: Nou gaan ze na 70 jaar eindelijk over tot het uitkeren van een schadevergoeding, nou is het weer niet op het goede briefje ingediend. Help die man!